Eerst en vooral de prestigieuze woning van een befaamde Brusselse architect. Dan een kerk voor de jezuïetenorde. Tussen neogotisch classicisme en moderniteit. Een Brusselse creatie.

Het huis van Jean-Baptiste de Vifquain

Wegens de demografische groei van de stad Brussel voert de Nederlandse regering vanaf 1815 het project uit waartoe Napoleon enkele jaren eerder het initiatief heeft genomen: er wordt opdracht gegeven om de stadswallen te slopen en een ringlaan rond de stad aan te leggen.

In 1818 wint het project van architect en ingenieur Jean-Baptiste Vifquain (1789-1854) de wedstrijd die door het regentschap van de Stad Brussel is uitgeschreven. Vifquain stelt voor om de stadswallen volledig te ontmantelen en te vervangen door boulevards, de Koningsstraat door te trekken tot aan de Schaarbeeksepoort, en tol- en belastingbureaus te bouwen aan de stadspoorten, waar stadsambtenaren de belasting kunnen innen op goederen die in Brussel worden ingevoerd.

Op initiatief van de ‘Koninklijke Maatschappij van kruid-, bloem- en boomkwekerijen der Nederlanden’ wordt in 1826 begonnen met de aanleg van de Kruidtuin, volgens de plannen van Pierre-François Ginest. Enkele jaren later, vanaf 1830, wordt langs het eerste deel van de Koningsstraat een eerste reeks huizen gebouwd, waaronder meerdere neoklassieke herenhuizen met uitzicht op de lagergelegen bloemen- en plantenperken van de Kruidtuin.

Een van die voorname herenhuizen is dat van Jean-Baptiste Vifquain. Het onderscheidt zich van de naburige gebouwen door de lantaarn op het piramidevormige dak en door de grote tuin die zich uitstrekt tot aan de toenmalige Sterstraat.

In de daaropvolgende jaren wordt het huizenblok waar het Gesù-complex zich bevindt geleidelijk begrensd door de aanleg van de Dwarsstraat, de Staartsterstraat en de Brialmontstraat, en door de aanleg van een klein vierhoekig plein op de kruising van de Schaarbeeksesteenweg (vanaf 1855 de Haachtsesteenweg genoemd) en de Koningsstraat.

Een kerk en een residentie voor de jezuïeten

In 1856 verwerft het provincialaat van de jezuïeten van België tijdens een openbare verkoop het huis van Jean-Baptiste Vifquain, die in 1854 overleden is. In september 1856 nemen ze het gebouw als residentie in gebruik. Het project neemt al snel nieuwe proporties aan wanneer de orde ook naburige huizen en percelen langs de Dwarsstraat opkoopt.

Louis Pavot, de architect die het project in goede banen moet leiden, kiest in zijn eerste schetsen vrijwel meteen voor een neogotisch architecturaal project: “een kerk in de vorm van een Latijns kruis, met drie beuken van vier traveeën (of slechts één, afhankelijk van de noden of de mogelijkheden om terreinen aan te kopen), een transept waarvan de armen zich zover uitstrekken als de grenzen van het terrein toelaten, een koor met vijfzijdige apsis en twee kapellen die zijdelings aan het koor grenzen (elk met een eigen secundair altaar)”.

Van dit kerkproject, dat precies binnen de grenzen van het door de jezuïeten verworven perceel valt, worden alleen het koor, het transept en anderhalve travee van het schip gerealiseerd aan de achterzijde van het huis van Vifquain dat door de jezuïeten als residentie wordt gebruikt. Er wordt ook een klokkentoren tegen de kerk aangebouwd.

Zo wordt de Gesù-kerk gebouwd op basis van deze plannen. De eerste steen wordt gelegd op 3 december 1860 door broeder Frédéric Bossaert, provinciaal van de Sociëteit van Jezus in België. Die gebeurtenis wordt herdacht met een chronogram in een nis aan de koorafsluiting van het monument.

Op 11 december 1864 wordt de kerk plechtig gezegend en worden er vier kleine altaren ingewijd. De klokken worden gegoten en nog datzelfde jaar geleverd. Op zondag 31 maart 1865 vindt in het gebouw de eerste paasmis plaats en op 20 augustus 1867 wordt de kerk definitief ingewijd.

Neogotische architectuur in Brussel

De neogotische stijl ontstond halverwege de 18e eeuw in Engeland en was bedoeld om de gotische architectonische vormen van de middeleeuwen te doen herleven. De neogotiek geeft uiting aan een hernieuwde interesse voor de gotische stijl, in tegenstelling tot de klassieke benaderingen die in die tijd gangbaar waren. De denkers van die tijd was het er vooral om te doen het roemrijke verleden van het oude continent te herontdekken en in ere te herstellen.

Het nieuwe establishment (koning Leopold I, de adel, de hoge burgerij en industriëlen) wil de prille natiestaat een sterke identiteit aanmeten. Daarvoor grijpen ze terug naar het in hun ogen glorierijke verleden van de 14e en 15e eeuw, de bloeitijd van de steden met hun handelseconomie en hun uitingen van artistieke creativiteit in de gotische kunst (de Vlaamse primitieven, de miniatuurkunst, de flamboyante architectuur en beeldhouwkunst, en de talrijke uitingen van de sier- en toegepaste kunsten zoals de tapijtkunst, de edelsmeedkunst, retabels, siermeubelkunst enz.).

De neogotische stijl, waarvoor aanvankelijk vooral een draagvlak bestond binnen de kringen van de professoren architectuur aan de Academie voor Schone Kunsten, kadert dus in het verlangen om het bestaande gebouw te restaureren met respect voor zijn middeleeuwse oorsprong. In Brussel begint de beweging met de eerste restauratie van de Hallepoort, de enige bewaard gebleven middeleeuwse stadspoort van de hoofdstad. Daarna raakt ze stevig verankerd dankzij de restauratie en herinrichting van het kasteel van Bouchout in Meise in 1832. Zo groeit de neogotische stijl uit tot een wezenlijk element van de Brusselse identiteit. Ze komt ook tot uiting in enkele andere grote restauratieprojecten, zoals de restauratie van de Kathedraal van Sint-Michiel en Sint-Goedele in de periode 1839-1856.

De neogotiek blijft gedurende de hele 19e eeuw een belangrijk uitgangspunt en wordt mede door de steun van de Sint-Lucasscholen voor architectuur de geliefkoosde stijl voor tal van particuliere en openbare religieuze gebouwen. Vanaf 1875 raakt de neogotische stijl ook ingeburgerd bij het uitschrijven van architectuuropdrachten voor profane gebouwen (met name voor het stadhuis van Sint-Niklaas, een opdracht die wordt binnengehaald door Pieter Van Kerkoven).

De Gesù-site

Zodoende maakt Jean Pavot deel uit van een architecturale beweging die een referentie is geworden en die in grote mate bepalend wordt voor het uitzicht van Brussel in de 19e eeuw. Toch kiest hij bij dit project van de jezuïeten voor een zekere originaliteit en breekt hij met bepaalde regels van de stijl, in het bijzonder met de neoklassieke traditie van de bepleisterde gevels. Hij stelt voor om de gebruikte materialen zichtbaar te laten: baksteen, parementen en een gebinte van metaal in plaats van hout.

Voor de residentie die de jezuïeten wensen ter vervanging van de woonhuizen op hun verschillende percelen in de Dwarsstraat tussen de Haachtsesteenweg en de Staartsterstraat, stelt Louis Pavot een neoklassiek bouwproject voor met negentien traveeën op drie niveaus van afnemende hoogte, gescheiden door horizontale lijsten en bekroond met een groot schilddak.

Deze keuze voor een neoklassieke architectuur valt te verklaren door de woonfunctie, terwijl de neogotische stijl van de kerk beantwoordt aan haar religieuze bestemming.

De plannen van Louis Pavot voor de woning worden echter niet gerealiseerd, allicht om financiële redenen. De jezuïeten besluiten daarom het huis van Vifquain met één verdieping te verhogen, van drie naar vier niveaus (waarbij de dwarsverbindingen van de vierde verdieping identiek zijn aan die van de derde). De hoogte van het gebouw verandert zodoende van 14,55 m naar 18,69 m.

Enkele jaren later, aan het einde van de 19e eeuw, bouwen de jezuïeten – in afwachting van de realisatie van hun grote residentie in de Dwarsstraat – binnen hetzelfde huizenblok, op de hoek van de Staartsterstraat en de Brialmontstraat, een gebouw in eclectische stijl om er een katholieke arbeiderskring in onder te brengen. Hiervoor worden verschillende huizen uit het begin van de jaren 1830 gesloopt.

In een eerste fase wordt het gedeelte van het gebouw langs de Staartsterstraat gebouwd. Dit telt negen traveeën, d.w.z. de traveeën die op de begane grond worden ingenomen door een grote ruimte, versierd met pilasters met knopkapitelen en versieringen met planten, en die op de verdieping voorzien zijn van een neobyzantijnse kapel. De middenbeuk heeft een halfrond gewelf met dubbele bogen; de zijbeuken hebben een gewelf met spitsbogen. Boven de zijbeuken is er een galerij. Links van het hoofdaltaar van de kapel is er een kleine sacristie met een metalen wenteltrap die naar de tribune boven de zijbeuken leidt.

Daarna, vanaf 1897, begint de tweede fase van het project met de bouw van het gedeelte op de hoek van de Brialmontstraat en de Staartsterstraat. Dit gedeelte van het gebouw telt drie traveeën in de Staartsterstraat, een hoektravee en vier traveeën in de Brialmontstraat. Hier bevinden zich een grote hal die via enkele stenen treden toegankelijk is vanaf de Brialmontstraat, alsook een kamer op de begane grond.

In totaal telt de gevel in de Staartsterstraat twaalf traveeën, die in de Brialmontstraat vier traveeën. Voorts is er nog een schuine travee op de hoek van beide straten. De gevel is uitgevoerd in rode baksteen, met horizontale banden van gele baksteen.

De grote jezuïetenresidentie

Pas in 1928, zo'n dertig jaar later, zullen de jezuïeten eindelijk hun grote woonproject realiseren. Ze doen hiervoor een beroep op architect Edmond Serneels (1875-1936), zelf een fervent voorstander van de neogotiek en ontwerper van tal van religieuze gebouwen in Brussel (in het bijzonder de Onze-Lieve-Vrouw-van-het-Heilig-Hartkerk in Etterbeek, de Sint-Jozefskerk in Ukkel en de Sint-Albertuskerk in Schaarbeek).

Pas na drie voorontwerpen wordt de definitieve vorm van de site aangenomen. Het definitieve plan wordt gerealiseerd tussen 1929 en 1931.

De hoofdgevel van deze nieuwe residentie, langs de Dwarsstraat, bestaat uit negen keer drie traveeën, van elkaar geschieden door enorme pilasters, en een enkele travee. De middelste drie, lichtjes uitstekende traveeën worden bekroond door een gebroken fronton. Het gebouw telt vier en vijf bouwlagen. De onderbouw en de omlijstingen van de deur- en vensteropeningen zijn van baksteen en natuursteen.

Een zekere vorm van moderniteit

De jezuïeten vertrouwen Edmond Serneels ook de opdracht toe om de kerk, en in het bijzonder de voorgevel ervan, te voltooien.

Maar de aanvankelijke, neomiddeleeuws geïnspireerde voorstellen van de architect, met een westbouw langs de Koningsstraat, twee zijdelingse toegangen, een roosvenster, een klok en een klokkentoren, worden niet weerhouden door de religieuze eigenaars van de site.

Uiteindelijk krijgt het project geen goedkeuring van de centrale gezaghebbers bij de Sociëteit van Jezus in Rome. Zij vinden het te anachronistisch en geven de voorkeur geven aan een ‘discrete modernisering’.

Na de dood van Edmond Serneels in 1934 moeten de jezuïeten op zoek naar een nieuwe architect.

De erfenis van Edmond Serneels is nog duidelijk aanwezig; de Gesù-residentie is een van zijn laatste realisaties. Ze laat duidelijk zijn evolutie zien naar een art-deco-interpretatie van de neoromaanse stijl, een interpretatie die vooral tot uiting komt in het creatieve gebruik van baksteen in de religieuze architectuur.

Invloed van art deco

In 1937 is de Gesù-kerk dus nog steeds niet klaar. En terwijl het oude huis van Vifquain verontrustende tekenen van verval begint te vertonen, maken veel donateurs zich zorgen dat het project niet zal worden voltooid.

De jezuïeten doen nu een beroep op een nieuwe architect, die op dat moment erg in trek is in Brussel: Antoine Courtens (1899-1969). Hij laat diverse voorontwerpen zien, allemaal duidelijk geïnspireerd door de art deco.

Zijn aanpak is uitgesproken modern. Hij plaatst massieve tegenover decoratievere delen, geeft de voorkeur aan heldere lijnen en maakt van de nieuwe constructie het enige zichtbare gedeelte langs de Koningsstraat. Door haar ligging in een vierhoek van straten, omringd door woongebouwen die zes tot acht verdiepingen hoog zouden worden, moet de kerk zo worden ontworpen dat ze duidelijk de Koningsstraat zal domineren. Met haar ligging tegenover de Kruidtuin moet ze bovendien vanop zeer grote afstand te zien zijn vanuit het lagergelegen stadscentrum.

De bouwvergunning en de vergunning voor de afbraak van het huis Vifquain dateren van 11 februari 1937. Na de sloop van het oude huis in mei van dat jaar wordt begonnen met de realisatie van de westbouw, waarvan de moderniteit enig knarsetanden uitlokt, ook in de gemeenteraad van Sint-Joost-ten-Node:

  • “Het lijkt op een geometrisch spel van blokken op blokken, met bovenop een enorme bobijn.” M. Lalemand — socialist.
  • “De stijl is vreselijk ... Geloof me, als ik had geweten wat voor effect de oprichting van dit gebouw zou hebben, had ik niet op de gemeenteraad gewacht om te protesteren.” M. Petre – burgemeester — liberaal.
  • “Het is niet zo mooi.” M. Leenders — katholiek.

Maar die vrij negatieve commentaren houden het project niet tegen. De kerk wordt plechtig in gebruik genomen tijdens de paasmis van 1939.

Mix van stijlen

Antoine Courtens respecteert het werk van zijn voorganger Louis Pavot. Zijn werk voor de Gesù-site toont een zekere harmonie tussen de verschillende bouwstijlen.

Courtens neemt de neogotische benadering van Louis Pavot en diens idee voor de afwerking van de drie traveeën van het schip over, maar toont zich modernistischer in de compositie van de gevel en de manier waarop hij omspringt met detailelementen (balustrades, vloeren, borstweringen, hekwerk, roosvenster, kapitelen enz.).

De westbouw van de kerk kadert in een visie die zowel open als modern is. De opeenstapeling van rechthoekige blokken van verschillende omvang leidt de aandacht naar de cilindrische bekroning van de klokkentoren.

De decoratieve componenten van het geheel geven blijk van een duidelijk respect voor elementen uit de katholieke en romaanse traditie, waarvan de soberheid en eenvoud perfect samengaan met de zuivere vormen zoals die door de modernistische architectuur worden gepromoot. Het portaal, het roosvenster en de twee zijkapellen sluiten duidelijk aan bij de christelijke architecturale tradities en integreren tegelijk een esthetische benadering die uiting geeft aan de artistieke context van de jaren 1930 van de vorige eeuw in Brussel, tussen art deco en modernisme.