In de begindagen van Brussel was dit niet meer dan een plek op een handelsroute, de Keulsepoort. Later werden de stadswallen gesloopt. Toen kwam de moderne tijd en begon de bouwkoorts.

Gehucht & bewoning Middeleeuwen & Renaissance

In de Middeleeuwen bestond de ‘Kruidtuinwijk’ uiteraard nog niet.

Toch waren in dit gebied, grenzend aan de Zennevallei en aan de belangrijke handelsroute Brugge-Brussel-Keulen, ook toen al enkele woningen te vinden. Hier bevond zich het gehucht Ten Noode, dat mettertijd groter zou worden.

Halverwege de 14e eeuw wijzigde de bouw van de tweede Brusselse stadswal het traject van de wegen en werd de Keulsepoort de enige noordwaartse toegang tot dit deel van de stad. De Keulsepoort (of Schaarbeeksepoort, zoals men ze ging noemen) bevond zich op een tiental meter ten westen van de huidige kruising van de Koningsstraat met de Kruidtuinstraat. Ze was een van de zeven stadspoorten.

Vanaf de 16e eeuw kwamen zich in Ten Noode, waaraan de naam ‘Sint-Joost’ werd toegevoegd, meerdere rijke families vestigen. Zij werden aangetrokken door het pittoreske karakter van deze plaats. Grote gezinnen lieten er luxueuze buitenhuizen bouwen met een architectuur geïnspireerd door voorbeelden uit de Italiaanse renaissance. De Brusselse stadsmuren werden versterkt en er kwam ook een versterkt plein. Dat laatste omvatte, tot de ontmanteling van de stadswallen in 1782, een deel van wat enkele eeuwen later de ‘Kruidtuinwijk’ zou worden.

Brussel en de wisselende macht Van de 18e eeuw tot Napoleon

In de eerste decennia van de 18e eeuw werden de prestigieuze landgoederen langs de handelsroute tot ruïnes herleid als gevolg van de Spaanse Successieoorlog (1701-1713), waarbij Brussel deel van de inzet was. De smalle en kronkelige straten uit de middeleeuwen werden geleidelijk omgevormd tot modernere wegen. Filips V, de opvolger van Karel II als koning van Spanje, liet de Leuvensesteenweg aanleggen, een van de eerste rechtstreekse verbindingswegen tussen de belangrijkste steden van het land.

Op 14 november 1792 marcheerden Franse troepen de stad binnen en begon de ‘Franse periode’ van Brussel. In 1803 besliste Napoleon Brussel te degraderen tot oorlogsplaats, en in 1810 gaf hij opdracht een boulevard aan te leggen rond de stad. Maar uiteindelijk zou het wachten zijn tot de Franse nederlaag van 1815 en de komst van het Nederlandse regime vooraleer de stadswallen daadwerkelijk ontmanteld werden.

In 1815, na het Congres van Wenen, werd België samengevoegd met de voormalige Verenigde Provinciën. Samen vormden ze het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, met Brussel (en Den Haag) als hoofdstad van het nieuwe land, met Willem I als staatshoofd. Het bestuur van de Nederlanden wilde niet alleen de ringweg afwerken, maar organiseerde ook de verstedelijking van de randgemeenten.

Brussel Belgisch 1830, revolutie en onafhankelijkheid

Op 25 augustus 1830 brak de Belgische Revolutie uit. Die dag, na de uitvoering van Aubers romantische opera ‘De Stomme van Portici’ in de Muntschouwburg, bleven enkele toeschouwers roepen: “Vive la liberté! (Leve de vrijheid!)” .

Op het Muntplein verzamelde zich een steeds groter wordende menigte. Tal van gebouwen werden geplunderd.

Als resultaat van de Belgische Revolutie werd op 28 september de Belgische onafhankelijkheid uitgeroepen vanaf het balkon van het stadhuis. Voor Brussel, hoofdstad van de nieuwe onafhankelijke staat, begon het tijdperk van de grote werken.

Inrichting en uitbouw van de Koningsstraat Het begin van de 19e eeuw

Uit deze periode onthouden we vooral één naam, die van Jean-Baptiste Vifquain (1789-1854). Op de plaats van zijn woning werd later de Gesù-kerk gebouwd. Als architect, polytechnicus en voormalig officier in het leger van Napoleon werd Jean-Baptiste Vifquain een van de hoofdrolspelers in de uitbreiding en verfraaiing van de stad Brussel, in het bijzonder de aanleg van de ringlaan die de oude vestingen moest vervangen, en de bouw van een aantal particuliere herenhuizen in de Koningsstraat (waaronder het zijne).

In 1818 won hij de wedstrijd die door het regentschap van de Stad Brussel was uitgeschreven. Vifquain stelde voor om de stadswallen volledig te ontmantelen en te vervangen door boulevards, de Koningsstraat door te trekken tot aan de Schaarbeeksepoort, en tol- en belastingbureaus (voor het innen van de belasting op goederen die in Brussel werden ingevoerd) te bouwen aan de stadspoorten.

In 1821 werd beslist om de oorspronkelijke Koningsstraat te verlengen en de nieuwe Schaarbeeksepoort op te richten op het kruispunt van de twee wegen, ter vervanging van de oude middeleeuwse poorten. Het zandplateau voorbij de Schaarbeeksepoort, waar ooit niet meer dan wat kersenbomen en slechts enkele huizen hadden gestaan, werd binnen enkele jaren de ‘voorstad Schaarbeek’.

In dezelfde periode werd het stuk van de Koningsstraat voorbij de Schaarbeeksepoort aangelegd. Daartoe was al in 1824 beslist, maar pas in 1827 en 1828 slaagde de stad erin om de nodige gronden te verwerven of te onteigenen.

Wegens de sterk hellende omgeving moesten er echter dure graaf- en ophogingswerken uitgevoerd worden en steunmuren gebouwd worden. Pas in 1844 verwierf de gemeenteraad van de Stad Brussel ‘het lagere deel van Koningsstraat’.

Een overdekte voedingsmarkt 1847 - 1858

Na heel wat aarzelingen en verwikkelingen besloot de Brusselse gemeenteraad in 1847 om dit gedeelte op te splitsen in twee afzonderlijke zones: een openbaar plein op het bovenste, opgehoogde gedeelte en een overdekte markt voor voedingsproducten op het door graafwerken geëffende onderste gedeelte.

Zo kwam er rond het midden van de 19e eeuw gedurende enkele jaren een eerste voedingsmarkt, de ‘Marché du Parc’, op een steenworp van de plek waar later de Gesù-kerk kwam. De markt kende echter weinig succes (wat deels te wijten was aan de aanwezigheid van een aantal ‘maisons de tolérance’ - bordelen - in de buurt) en in 1858 besliste de Brusselse gemeenteraad met het project te stoppen.

De Kruidtuin Vanaf 1829

Ook in die tijd (in 1826 om precies te zijn) begonnen de werken voor de aanleg van de Kruidtuin. Die werd in september 1829 ingehuldigd met vuurwerk, een openluchtfeest en een banket ter gelegenheid van de eerste tentoonstelling van tuinbouwproducten door de Koninklijke Maatschappij van kruid-, bloem- en boomkwekerijen der Nederlanden.

De Kruidtuin bestond toen uit een centraal koepelgebouw en twee langwerpige vleugels, beide omzoomd door een zuilengalerij. Het gebruik van nieuwe materialen zoals glas en metaal, in een neoklassiek gebouw, gold in die tijd als revolutionair. Naast dit gebouw werd een tuin aangelegd met een vijver op de plaats van de oude stadssloot.

Omdat de exploiterende maatschappij – na de onafhankelijkheid van het land in 1830 omgedoopt tot ‘Société royale d'horticulture de Belgique’ (koninklijke tuinbouwmaatschappij van België) – dringend geld nodig had, werd er vanaf 1835 een handel in planten opgestart in de Orangerie. Ondergronds werden er diverse gewassen geteeld, wat merkwaardig genoeg leidde tot de geboorte van het Belgisch witlof.

Victor Hugo schreef tijdens zijn eerste verblijf in Brussel in 1852: “Brussel heeft twee wereldwonderen: de Grote Markt en het panorama van de Kruidtuin”.

Een nieuwe en zeer gegeerde buurt Een keerpunt in de 19e eeuw (I)

In de jaren 1830 evolueerde de stedenbouwkundige situatie van de stad erg snel. Het eerste deel van de Koningsstraat werd in het oosten begrensd door neoklassieke herenhuizen met een prachtig uitzicht op de lagergelegen Kruidtuin.

Het herenhuis van Jean-Baptiste Vifquain (die van 1825 tot 1828 ook gemeenteraadslid was in Sint-Joost-ten-Noode), opgetrokken in de Koningsstraat op de plaats van de huidige Gesù-kerk, onderscheidde zich van de naburige gebouwen door de lantaarn op het piramidevormige dak. Bij het huis hoorde een grote tuin die zich uitstrekte tot aan de toenmalige Sterstraat.

Aansluitend op de uitbreiding van de Koningsstraat werden tot in de jaren 1860 ook de omliggende straten doorgetrokken, aangelegd en geleidelijk verstedelijkt. De Schaarbeeksesteenweg (vanaf 1855 Haachtsesteenweg genoemd) moest een stuk afgeven en de kruising met de Koningsstraat werd omgevormd tot een klein vierhoekig plein. Het huizenblok waartoe het Gesù-complex behoort, was vanaf 1830 begrensd door de Dwarsstraat, de Staartsterstraat en de Brialmontstraat.

De komst van de spoorweg Een keerpunt in de 19e eeuw (II)

Met de industrialisatie kwam ook de spoorweg. Toen eind 1829 de eerste plannen voor de lijn Brussel-Mechelen-Antwerpen getekend werden, leek het terrein op de oostelijke oever van de Zenne de ideale plek om het treinstation van Brussel te bouwen. In 1840 werd middels een koninklijk besluit het project goedgekeurd om een nieuwe wijk te creëren rond het Noordstation, de ‘faubourg de Cologne’ (lett. Keulse voorstad). Tussen dit station, dat tussen 1841 en 1847 gebouwd werd, en de boulevard bevond zich het Natieplein, het huidige Rogierplein. De bouw van het Noordstation leidde tot een golf van speculatie en versnelde zodoende de verstedelijking van de directe omgeving.

Op vijftien jaar tijd groeide het dorp Sint-Joost uit tot een zeer dichtbevolkte buitenwijk. Tussen 1831 en 1846 steeg het aantal inwoners van 3.077 naar 14.850. In 1840 was de ringlaan al volledig bebouwd van de Zenne tot aan de Naamsepoort.

De geboorte van de Gesù-kerk 1856 - 1864

In 1856 kocht het provincialaat van de jezuïeten van België tijdens een openbare verkoop het huis van Jean-Baptiste Vifquain, die in 1854 overleden was. De jezuïeten wilden er een residentie van maken. De vier straatzijden van het huizenblok dat we vandaag nog steeds kennen, werden verstedelijkt, met uitzondering van de tuin van het huis van Vifquain. De jezuïeten kochten ook huizen in de Dwarsstraat en wilden er een grotere residentie bouwen. Aan architect Louis Pavot werd gevraagd om de plannen voor de nieuwe kerk en het woonverblijf te tekenen.

De eerste steen van de kerk werd gelegd op 3 december 1860 door broeder Frédéric Bossaert, provinciaal van de Sociëteit van Jezus in België. Op 11 december 1864 werd de kerk plechtig ingewijd, en in maart 1865 vond in het gebouw de eerste paasmis plaats.

De verfraaiing van de Kruidtuin 1890 – 1910

Aan het einde van de 19e eeuw werden er werken besteld bij twee belangrijke beeldhouwers uit die tijd, om de Kruidtuin ter verfraaien en om een stimulans te geven aan de openbare kunst. Constantin Meunier en Charles Van der Stappen maakten samen 52 sculpturen, waaronder diverse fonteinen, figuren die de tijd, de seizoenen, planten en dieren voorstelden, maar ook armaturen voor elektrische verlichting.

Als plek voor dagelijkse wandelingen of buitengewone feesten lag de tuin de Brusselaars na aan het hart; er bestaan heel wat getuigenissen over het succes van deze ‘openbare tuin’. Als wetenschappelijke instelling “staat de Kruidtuin op één lijn met de belangrijkste tuinen ter wereld”. Al dat succes werd waardig gevierd in 1910, naar aanleiding van de 40ste verjaardag van de overname van de tuin door de Belgische staat.

De 20e eeuw 1900 – 1950

Tijdens het interbellum onderging het uitzicht van Sint-Joost geen noemenswaardige veranderingen. Er werden alleen een paar nieuwe woonpanden en kantoorgebouwen bijgebouwd, die al min of meer te kennen gaven hoe de buurt zich later zou ontwikkelen.

Die bouwactiviteiten, evenals de Noord-Zuidwerken (om het noord- en zuidstation met elkaar te verbinden) deden diverse doodlopende straten en huizen verdwijnen, overblijfselen van de 19de-eeuwse arbeiderswoningen, en tastten het stedelijk weefsel rond het Rogierplein aanzienlijk aan.

De Kruidtuin bedreigd 1938 – 1941

In die periode maakte de Kruidtuin enkele belangrijke verwikkelingen door. In oktober 1938 werd beslist de tuin te verhuizen. Op 1 januari 1939 verwierf de Belgische staat het landgoed van Bouchout, in de gemeente Meise, om er de Nationale Plantentuin van België op te richten (na de overdracht aan de Vlaamse Gemeenschap op 1 januari 2014 omgedoopt tot ‘Plantentuin Meise’). Vanaf april 1940 werden de planten van de openluchtcollectie overgebracht. Daarna volgden de bomen en struiken, en tot slot werd ook de grote serre op het domein van Bouchout herbouwd.

Het was een buitengewone onderneming. Een van de delicaatste verhuizingen was die van een honderd jaar oude eik (Quercus bicolor) op 8 april 1941 van de Kruidtuin naar de Plantentuin van Meise. Dit gebeurde onder het waakzame oog van Jules Buyssens (1872-1958), gerenommeerd Belgisch landschapsarchitect en inspecteur van de beplantingen van de Stad Brussel.

De verhuizing van de boom bij de aanleg van de nieuwe tuin mag dan op indrukwekkende historische foto’s vereeuwigd zijn, toch werd deze geen succes; de eik bleek in de nieuwe grond niet goed te aarden.

Voortaan op een onherkenbaar terrein, is het gebouw van de Kruidtuin van de leegstand gered door het Ministerie van de Franse Gemeenschap, dat het omvormde tot een cultureel centrum. De naam blijft behouden en herinnert tot op vandaag aan de vroegere bestemming.

De Gesù-kerk 1928 – 1977

In 1928 concretiseerden de jezuïeten eindelijk hun project voor een grote residentie naast de Gesù-kerk. Voor het ontwerp deden ze een beroep op de architect Edmond Serneels (1875-1936). Maar zijn neomiddeleeuws geïnspireerde plannen kregen geen goedkeuring van de centrale gezaghebbers bij de Sociëteit van Jezus in Rome. Zij vonden de plannen te anachronistisch en gaven de voorkeur aan een ‘discrete modernisering’.

In 1937 was de uitbreiding van de Gesù-kerk dus nog steeds niet gerealiseerd. Het oude huis van Vifquain vertoonde echter verontrustende tekenen van verval. Omdat ze beseften dat de werken dringend van start moesten gaan, namen de jezuïeten voor de uitbreiding van hun kerk tot aan de Koningsstraat nu een andere architect onder de arm: Antoine Courtens (1899-1969), ‘een van de befaamdste architecten van het land’ en op dat moment erg in trek in Brussel.

De bouwvergunning en de vergunning voor de afbraak van het huis Vifquain dateren van 11 februari 1937.

De kerk werd plechtig in gebruik genomen met de paasmis van 1939. De laatste openbare erediensten werden gehouden in 1977.

De grote naoorlogse werken Van de wereldtentoonstelling in 1958 tot de jaren 1970

De wereldtentoonstelling van 1958 vormde de aanleiding om de met bomen omzoomde boulevards om te vormen tot een stadssnelweg. Bij die operatie verdwenen enkele lagere delen van de Kruidtuin, die al zwaar te lijden had onder de werkzaamheden aan de Noord-Zuidverbinding. Zij moesten plaatsmaken voor de aanleg van een nieuwe expresweg, de Victoria Reginalaan. In de jaren 1960 nam het aantal vastgoedprojecten sterk toe. Vooral langs de brede lanen werden talrijke kantoorgebouwen opgetrokken.

Het PS-gebouw (1954), nabij de Schaarbeeksepoort, en het International Rogiercentrum (1958) zetten de toon. Hoogbouw, gescheiden functies en integratie van het stedelijk verkeer werden kenmerkend voor de nieuwe vorm van stedenbouw die rechtstreeks voortvloeide uit de Internationale Congressen voor Moderne Architectuur van de jaren 1930.

Van crisis tot vernieuwing Vanaf 1973

De oliecrisis van 1973 deed de Noordwijk in een compleet desolate toestand belanden. In de jaren 1980 ontwierpen de drie betrokken gemeenten - Brussel, Schaarbeek en Sint-Joost - bijzondere plannen van aanleg (BPA's) waarin vooral de inplanting van kantoorgebouwen werd voorzien. Het bleef wachten tot de jaren 1980 voor er projecten kwamen om de buurt nieuw leven in te blazen met respect voor haar oorspronkelijke karakter.

De renovatie van de Kruidtuinwijk in 1979 verliep in dezelfde geest: het beleid ten aanzien van stedenbouw en patrimonium nam een nieuwe wending, een trend die werd verdergezet met de renovatie van het Palace Hotel in 1982 en de A.  Steurssquare in 1986-1988.